8.1
Lichaam mens = hoofd + romp + ledematen
Skelet van de mens = geraamte = inwendig skelet
Borstkas = ribben + borstwervels + borstbeen
Schoudergordel = schouderbladeren + sleutelbeenderen
Bekken = heupbeenderen + heiligbeen
Ellepijp: loopt van de ELLEboog naar de kant van PInk
Functies van het skelet:
Stevigheid
Vorm
Bescherming (van organen)
Bewegen (spieren zitten aan botten vast)
(maken van bloedcellen in beenmerg)
Twee type beenderen:
Pijpbeenderen
Platte beenderen
o Vooral in ledematen
o Bevat veel holten met rood beenmerg om bloedcellen te vormen
o In mergholte ook
o geel beenmerg > opslag van vet
o Wel rood maar geen geel beenmerg
Drie soorten poten:
Topgangers > loopt op toppen van tenen > hebben hoef om elke teen =
hoefganger
Teengangers > alleen teenkootjes op de grond
Zoolgangers > hele voet op grond (stevig, maar minder snelheid)
8.2
Beenweefsel bestaat uit:
Beencellen
Tussencelstof met veel kalk en weinig lijmstof
o Bevat veel kanaaltjes met bloedvaten
Hard en stevig
Kraakbeenweefsel bestaat uit:
Kraakbeencellen
Tussencelstof met weinig kalk en veel lijmstof
Buigzaam
O.a. in tussenwervelschijven, in gewrichten, tussen rib en borstbeen,
oorschelp
Skelet baby bevat nog veel kraakbeen
Oude mensen > weinig lijmstof in tussencelstof > broze en minder buigzame botten
8.3
Botten zijn verbonden via een:
Naadverbinding (schedel) = onbeweeglijk
Kraakbeen (o.a. rib – borstbeen) = beetje beweeglijk
Vergroeid (o.a. heiligbeen en staartbeen) = onbeweeglijk
Gewricht = beweeglijk
Type gewrichten:
Kogelgewricht
Scharniergewricht
Rolgewricht (spaakbeen rolt om ellepijp)
Bouw van gewricht:
Gewrichtskom
Gewrichtkogel (= gewrichtsknobbel)
Kraakbeenlaagje > tegen slijtage & soepel bewegen
Gewrichtskapsel = taai vlies dat botten bij elkaar houdt / beschermt & maakt gewrichtssmeer
Gewrichtssmeer > vloeistof die gewricht soepel laat bewegen
Gewrichtsbanden > extra taai vlies in gewrichten die zware belasting doen (bijv. kniebanden, enkelbanden)
8.4
Alle spieren samen = spierstelsel
Bovenarm Biceps = armbuigspier
Triceps = armstrekspier
Spieren die tegenovergestelde beweging maken = antagonisten (bijv. rug en
buikspieren, triceps-biceps)
Pees = taai stevig, niet elastisch vlies dat spier aan bot vast hecht
Plek waar pees aan bot zit = aanhechtingsplaats
Om de spier ligt een laag bindweefsel = spierschede
Spier bestaat uit spierbundels, elk omgeven door een bindweefsel
Spierbundel bestaat uit spiervezels (gebruikt zuurstof en voedingsstoffen)
Door samentrekken spiervezels > spier korter en dikker
8.5
Wervelkolom zorgt voor schokdemping door:
Dubbele S-vorm (in stand gehouden door rugspieren)
Tussenwervelschijven
Door de ruggenwervels lopen zenuwen, het ruggenmerg
8.6
Spierpijn > door afvalstoffen die achterblijven in spier & mini beschadigingen van spiervezels
Spierkramp= spier trekt plotseling samen door intensieve belasting à kan leiden tot spierscheuring in vlies rond spierbundels
Zweepslag = scheuring van kuitspier
Botbreuk > twee bothelften moeten gezet worden
Kniegewricht bevat extra:
Been > knieschijf (bescherming)
2 Kraakbeenschijven > meniscus (soepeler bewegen gewricht)
Kniebanden en kruisbanden
Voetbalknie = meniscus scheurt in kniegewricht > vocht in knie of knie op slot
Kneuzing = beschadiging van een weefsel, zonder dat er iets breekt of scheurt. Vaak met een bloeduitstorting
Verstuiking of verzwikking =kneuzing van een gewricht à gewrichtskapsel en
gewrichtsbanden raken te ver uitgerekt/scheurt > zwelling
Ontwrichting = gewrichtskogel schiet volledig uit de kom
Tennisarm = aanhechtingsplaat van elleboogspier is ontstoken
Achillespeesontsteking = aanhechtingsplaats van kuitspier is ontstoken
Voorkomen van blessures door:
Cooling-down
Warming-up > Veel bloed door spieren laten stromen, zodat spier makkelijker kan samentrekken en minder snel overbelast is
RSI = muisarm (‘herhaalde belasting blessure’)
REACTIES
1 seconde geleden